Le sang des Saint-Omer
Geplaatst: 05-02-2012 21:45
Het recente boek van Delvaux (2007) is reeds eerder op deze webstek (www.tempeliers.be) aan bod gekomen. Een rubriek op het forum rond deze publicatie was echter nog niet aangemaakt. Ik neem het dan maar op mij om van wal te steken.
De reden dat ik het werk van Delvaux (Le sang des Saint-Omer, des croisades à la quenouille) ter discussie wil stellen, is omwille van zijn stellingen rond Godfried van Sint-Omaars, de welbekende medestichter van de tempelorde.
Hoewel ik het werk niet volledig in discrediet wens te brengen, kampt het wel met dezelfde problemen die we bij menig niet-historicus kunnen terugvinden, zonder die laatsten a priori een bevoorrechte positie te willen toebedelen. Enerzijds werpt Delvaux heel interessante, nieuwe stellingen op. Zijn sterk onderbouwd voorstel om de lang vermeende Willem I en Willem II van Sint-Omaars als dezelfde persoon te beschouwen is op zijn minst interessant en baanbrekend te noemen. Het feit dat de auteur deze stelling keurig onderbouwd met krachtige argumenten van een demografische aard doet zelfs denken aan het lovenswaardige werk van de 'groten' van de Annalesschool (p. 15-16).
Anderzijds is het werk op andere plaatsen amper onderbouwd met verwijzingen naar bronnen of zelfs secundaire literatuur. Jan Hosten heeft Delvaux reeds geloofd omwille van zijn 'bevinding' hoe Godfried van Sint-Omaars was verbonden met de burggravenfamilie. Ik wil die lof, op dit punt toch, wat intomen.
Delvaux plaatst Godfried in de zevende generatie van de burggravenfamilie van Sint-Omaars als zoon van Boudewiujn van Sint-Omaars. Hierdoor wordt Godfried een broer van Willem (I&II, volgens de nieuwe stelling van Delvaux), Hosto (de grote aanhanger van graaf Willem Clito tijdens de Vlaamse burgeroorlog van 1127-1128) en Hugo (de latere heer van Tiberias). Meermaals, onder meer op deze site, heb ik horen stellen dat hiermee het debat rond de Sint-Omaarsfamilie en Godfrieds plaats daarin, teneinde is. Jammer genoeg is niets minder waar. Het grote probleem schuilt hem in het notenapparaat dat Delvaux hanteert. Zoals reeds aangehaald, slaagt Delvaux erin om rond bepaalde punten hier correct en krachtig gebruik van te maken. Op andere momenten is hij opmerkelijk zwijgzaam om stellingen te beargumenteren via het notenapparaat. Het feit dat Hugo en Godfried broers waren van Willem en Osto, staat helemaal niet vast, Delvaux daarentegen onderbouwt dat verband niet met een argumentatie. We kunnen enkel vermoeden dat Delvaux hierbij gebruikt heeft gemaakt van de suggestieve stelling van Malcolm Barber die in zijn new knighthood inderdaad suggereerde dat Godfried een broer van Willem I moest zijn. Hierbij moeten we echter opmerken dat de stelling van Barber niet ondersteund werd met bronnenmateriaal. Wanneer wij het het meest valabele referentiewerk rond de Vlaamse adel, dat van Warlop (1968), raadplegen, valt op dat een prominent expert als Warlop de familierelatie niet uit het beschikbaar bronnenmateriaal kon filteren. In zijn werk worden Godfried en Hugo dan ook afzonderlijk (zonder enige suggestie noch afwijzing van familierelatie met de burrgraven van Sint-Omaars) naast de burggraven en hun verwanten opgelijst.
Ook uit het oorkondemateriaal kunnen we niet afleiden op welke manier Godfried was verbonden met de burggravenfamilie van Sint-Omaars. Wat zelfs sterk opvalt, is dat de schenkingsoorkonde van Willem Clito ten aanzien van de tempelorde (1127-1128) geen enkele vermelding maakt van Godfried van Sint-Omaars. Hosto van Sint-Omaars wordt wel vermeld als getuige, maar deze laatste maakt op dat moment geen enkele schenking uit eigen naam aan de tempeliers. Ook in de uitgebreide schenkingsoorkonde van Diederik van de Elzas (1128), waarbij de tempeliers in het bezit worden gesteld van de verheffingsrechten op het graafschap Vlaanderen, zijn de telgen van de Sint-Omaarsfamilie opvallend afwezig, terwijl alle 'groten' van Vlaanderen prominent aanwezig zijn. Willem (II) zou enkele dagen later zelf de verheffingsrechten op zijn gebieden schenken. Indien Godfried van Sint-Omaars een broer was van zowel Hosto als Willem, waarom zijn er dan geen vroegere schenkingen van deze familie op te merken? Iets wat trouwens in andere families wel gebeurde (denk maar aan de grafelijke familie van Champagne na de intrede van Hugo van Champagne in 1125). Het waren eerst en vooral de Vlaamse graven die zich schenen te associëren met de tempelorde, kort erna pas de burrgravenfamilie van Sint-Omaars (Baecke, to be submitted)
Hoewel ik met dit betoog Delvaux' stelling niet van de baan wil vegen, wil ik wel benadrukken dat zijn stelling, net zoals die van Barber voor hem, suggestief blijft. Er is dringend nood aan bronnenmateriaal om dergelijke stelllingen te ondersteunen. Wanneer dat bronnenmateriaal niet voorhanden hebt en men wilt hypotheses forumuleren, dan moet dat contextueel beargumenteerd worden (iets wat Barber wel deed, maar met relatief beperkte kennis van de Vlaamse adellijke structuur en het beschikbare oorkondemateriaal). In die zin is het betreurenswaardig dat Delvaux, op dit punt althans, een stelling poneert voor waar zonder de misnte bedenkingen. Dit lijkt op zijn minst te suggereren dat de auteur een stelling wetenschappelijke kracht van waarheid wil toebedelen, zonder dat die er feitelijk is. Jammer, want het werk heeft op andere vlakken ongetwijfeld wel een groter 'waarheidsgehalte'.
Wat zijn jullie ideeën hierrond? En heeft iemand concreet bronnenmateriaal om het verband Godfried - Willem/Hosto concreet aan te tonen.
(zo denk ik aan de nieuwe oorkondeuitgave van Hans Mayer? Ik heb ze zelf nog niet kunnen raadplegen aangezien het werk mysterieus verdwenen is uit onze vakgroepbibliotheek).
Xavier
De reden dat ik het werk van Delvaux (Le sang des Saint-Omer, des croisades à la quenouille) ter discussie wil stellen, is omwille van zijn stellingen rond Godfried van Sint-Omaars, de welbekende medestichter van de tempelorde.
Hoewel ik het werk niet volledig in discrediet wens te brengen, kampt het wel met dezelfde problemen die we bij menig niet-historicus kunnen terugvinden, zonder die laatsten a priori een bevoorrechte positie te willen toebedelen. Enerzijds werpt Delvaux heel interessante, nieuwe stellingen op. Zijn sterk onderbouwd voorstel om de lang vermeende Willem I en Willem II van Sint-Omaars als dezelfde persoon te beschouwen is op zijn minst interessant en baanbrekend te noemen. Het feit dat de auteur deze stelling keurig onderbouwd met krachtige argumenten van een demografische aard doet zelfs denken aan het lovenswaardige werk van de 'groten' van de Annalesschool (p. 15-16).
Anderzijds is het werk op andere plaatsen amper onderbouwd met verwijzingen naar bronnen of zelfs secundaire literatuur. Jan Hosten heeft Delvaux reeds geloofd omwille van zijn 'bevinding' hoe Godfried van Sint-Omaars was verbonden met de burggravenfamilie. Ik wil die lof, op dit punt toch, wat intomen.
Delvaux plaatst Godfried in de zevende generatie van de burggravenfamilie van Sint-Omaars als zoon van Boudewiujn van Sint-Omaars. Hierdoor wordt Godfried een broer van Willem (I&II, volgens de nieuwe stelling van Delvaux), Hosto (de grote aanhanger van graaf Willem Clito tijdens de Vlaamse burgeroorlog van 1127-1128) en Hugo (de latere heer van Tiberias). Meermaals, onder meer op deze site, heb ik horen stellen dat hiermee het debat rond de Sint-Omaarsfamilie en Godfrieds plaats daarin, teneinde is. Jammer genoeg is niets minder waar. Het grote probleem schuilt hem in het notenapparaat dat Delvaux hanteert. Zoals reeds aangehaald, slaagt Delvaux erin om rond bepaalde punten hier correct en krachtig gebruik van te maken. Op andere momenten is hij opmerkelijk zwijgzaam om stellingen te beargumenteren via het notenapparaat. Het feit dat Hugo en Godfried broers waren van Willem en Osto, staat helemaal niet vast, Delvaux daarentegen onderbouwt dat verband niet met een argumentatie. We kunnen enkel vermoeden dat Delvaux hierbij gebruikt heeft gemaakt van de suggestieve stelling van Malcolm Barber die in zijn new knighthood inderdaad suggereerde dat Godfried een broer van Willem I moest zijn. Hierbij moeten we echter opmerken dat de stelling van Barber niet ondersteund werd met bronnenmateriaal. Wanneer wij het het meest valabele referentiewerk rond de Vlaamse adel, dat van Warlop (1968), raadplegen, valt op dat een prominent expert als Warlop de familierelatie niet uit het beschikbaar bronnenmateriaal kon filteren. In zijn werk worden Godfried en Hugo dan ook afzonderlijk (zonder enige suggestie noch afwijzing van familierelatie met de burrgraven van Sint-Omaars) naast de burggraven en hun verwanten opgelijst.
Ook uit het oorkondemateriaal kunnen we niet afleiden op welke manier Godfried was verbonden met de burggravenfamilie van Sint-Omaars. Wat zelfs sterk opvalt, is dat de schenkingsoorkonde van Willem Clito ten aanzien van de tempelorde (1127-1128) geen enkele vermelding maakt van Godfried van Sint-Omaars. Hosto van Sint-Omaars wordt wel vermeld als getuige, maar deze laatste maakt op dat moment geen enkele schenking uit eigen naam aan de tempeliers. Ook in de uitgebreide schenkingsoorkonde van Diederik van de Elzas (1128), waarbij de tempeliers in het bezit worden gesteld van de verheffingsrechten op het graafschap Vlaanderen, zijn de telgen van de Sint-Omaarsfamilie opvallend afwezig, terwijl alle 'groten' van Vlaanderen prominent aanwezig zijn. Willem (II) zou enkele dagen later zelf de verheffingsrechten op zijn gebieden schenken. Indien Godfried van Sint-Omaars een broer was van zowel Hosto als Willem, waarom zijn er dan geen vroegere schenkingen van deze familie op te merken? Iets wat trouwens in andere families wel gebeurde (denk maar aan de grafelijke familie van Champagne na de intrede van Hugo van Champagne in 1125). Het waren eerst en vooral de Vlaamse graven die zich schenen te associëren met de tempelorde, kort erna pas de burrgravenfamilie van Sint-Omaars (Baecke, to be submitted)
Hoewel ik met dit betoog Delvaux' stelling niet van de baan wil vegen, wil ik wel benadrukken dat zijn stelling, net zoals die van Barber voor hem, suggestief blijft. Er is dringend nood aan bronnenmateriaal om dergelijke stelllingen te ondersteunen. Wanneer dat bronnenmateriaal niet voorhanden hebt en men wilt hypotheses forumuleren, dan moet dat contextueel beargumenteerd worden (iets wat Barber wel deed, maar met relatief beperkte kennis van de Vlaamse adellijke structuur en het beschikbare oorkondemateriaal). In die zin is het betreurenswaardig dat Delvaux, op dit punt althans, een stelling poneert voor waar zonder de misnte bedenkingen. Dit lijkt op zijn minst te suggereren dat de auteur een stelling wetenschappelijke kracht van waarheid wil toebedelen, zonder dat die er feitelijk is. Jammer, want het werk heeft op andere vlakken ongetwijfeld wel een groter 'waarheidsgehalte'.
Wat zijn jullie ideeën hierrond? En heeft iemand concreet bronnenmateriaal om het verband Godfried - Willem/Hosto concreet aan te tonen.
(zo denk ik aan de nieuwe oorkondeuitgave van Hans Mayer? Ik heb ze zelf nog niet kunnen raadplegen aangezien het werk mysterieus verdwenen is uit onze vakgroepbibliotheek).
Xavier